maandag 13 juni 2011

Kwartaalbrochure -nr.4 -Zomer 2011

-----------------------------------------


Het Hart van Azië – Mount Meru, Mount Belucha, Mount Kailash,

Uit: Shambhala – Het verborgen land waar het wiel van de tijd stilstaat

Door: Rudi Klijnstra

Sommige Mahatma’s, sadhoe’s, yogi’s en monniken brachten bijna hun hele leven door met mediteren in de holen en grotten van de Kailash. Door de inspiratie die het overweldigende, ongerepte landschap hun gaf en de nabijheid van de sterrenhemel konden zij hier makkelijker dan op enige andere plek in de natuur een diepe verinnerlijking ervaren en zich met de aarde en de kosmos verbonden voelen. In 1987 kreeg de beroemde bergbeklimmer Ronald Messner van de Tibetaanse religieuze autoriteiten als eerste toestemming om de nog onbedwongen heilige berg te beklimmen (wat de nodige protesten veroorzaakte). Dit unieke privilege werd Ronald Messner verleend vanwege zijn grootste klimprestaties. Nadat hij het terrein had verkend, besloot hij echter voor altijd van de beklimming af te zien, om de spirituele vibraties die de Kailash uitzendt niet te verstoren. Messner nam deze beslissing uit respect voor de devotie van de pelgrims die hij ontmoette; in plaats van de berg te beklimmen wilde hij hem liever leren begrijpen.



Veel anderen die de bergstreken, woestijnen, natuurgebieden en pelgrimsplaatsen van Centraal-Azië hebben bezocht, voelden hetzelfde. Zij werden nederiger en kregen een neiging tot afzondering, overpeinzing en meditatie. Op deze plekken, waar tijd en ruimte de normale begrenzingen overschreiden en een andere betekenis krijgen, ontstaan inzichten en voelt men energieën die vaak onmogelijk te beschrijven zijn, omdat werkelijkheid en fantasie in elkaar overlopen. Hier voelt men het hart van Azië kloppen, en de mythen van Shambhala worden heel geloofwaardig.

Alles lijkt erop te wijzen dat de heilige berg Kailash en de omgeving ervan, met haar uitzonderlijke kosmische en geomantische krachten, het centrum van Azië en de toegang tot Shambhala moet zijn; met de piramideberg in het midden als de centrale as van het heelal. Toch is dit volgens Tibetaanse boeddhisten geenszins het geval, en moet het aardse Shambhala verder ten noorden van Tibet worden gezocht, zoals het boeddhistisch kompas dat ook aangeeft. In het hindoe-epos Mahabharata staat te lezen dat de wereldberg Meru van goud is en voorbij de Himalaya ligt; er wordt een tocht naar de berg Meru in beschreven waarin de reizigers een uitgestrekte zandwoestijn oversteken.

Dit zou de Gobiwoestijn kunnen zijn. Daarna bereiken de reizigers de hoogvlakte van de Altai (= goud). Hier, op het geografische middelpunt van het Aziatisch continent, verheft zich de Belucha (Ak- of Utsch Sumer) – de wereldberg van de sjamanen – die de bakermat is van vele Mongoolse, Kazachstaanse, Chinese, Turkse, Indiase en Tibetaanse spirituele tradities. De Belucha en zijn omgeving vormen het gebied waar de allereerste verhalen over Belovodia, de voorloper van Shambhala, zijn ontstaan.



De kams van de Altai kunnen worden beschouwd als de eerste mensen die ervoeren dat de ware kosmos een universum is dat leeft, en bewustzijn en intelligentie bezit. De Belucha, de oorspronkelijke berg Meru, was hun centrale berg en de eerste mandala of blauwdruk met behulp waarvan zij de kosmische verbanden en wetten leerden begrijpen. Rondtrekkende Indo-Europese stammen verspreidden vanaf circa 4000 v.C. fragmenten van deze kennis en namen die in hun eigen tradities op. In Tibet ging deze oorspronkelijk Sjamaanse kennis op in de bon-religie en de Kalachakra Tantra. Bonpo’s en lama’s noemden Olmo Lungring (en later Shambhala) voortaan als de bron van hun belangrijkste esoterische leer, en de Kailash werd het equivalent van de wereldberg Ak Sumer (Mt. Belucha).
---------------------------------------

Ghandhi:


Waarheid is universeel, een en dezelfde,

Maar zij wordt gezien in fragmenten en

Vanuit verschillende gezichtpunten



-------------------------------------


De Wijsheid van de Upanishaden,

Annie Besant

(...)
Ketterij tegenover juist denken
Er bestaat niet zoiets als ketterij; want geen mens is de rechter en meester van een ander mens in welke gedachtesfeer dan ook, of dit nu op het gebied van godsdienst, politiek, zeden of filosofie ligt.
Gedachten moeten vrij en ongebonden zijn, anders krijg je stagnatie en dood. Maar omdat dat waar is, moeten we niet de onlogische gevolgtrekking maken van: ‘het doet er niet toe, wat ik denk.’
Het doet er enorm veel toe wat je denkt. Als je verkeerd denkt, zul je verkeerd handelen; als je laag denkt, zal je handelen in overeenstemming zijn met je denken. Dus denk zo edel, zo hoog, zo zuiver mogelijk.
Denk zo goed als je kunt en niet zo slecht als je kunt. Mik hoog, want hoe hoger de pijl gericht is, hoe hoger het doel is, dat hij raakt. Houd je eigen idealen hoog en edel en laat tegelijkertijd je eigen mening over anderen mild zijn en jouw idealen zullen je verheffen en je naastenliefde zal je gevallen broeder doen opstaan. Want nog nooit is iemand opgeklommen door vertrapt te worden.
Een mens klimt alleen op, doordat hij bemind wordt, met al zijn zonden en de dwaze dingen die hij doet en zoals wij met onze broeders omgaan, zo gaan ook Zij die boven ons staan met ons uiterlijke zelf om.
Nu dit onze laatste les is, eindig ik met de woorden van de Upanishad (Svetãsvatara II.14):

‘Het belichaamde Zelf, dat zijn wezenlijke aard schouwt, bereikt zijn ware doel en er komt een eind aan elke pijn.’
............................

De weg van het hart

(...)

Einar Adalsteinsson
De reis op het pad naar verlichting is voor elk van ons onvermijdelijk. Dit pad loopt lange tijd door het alledaagse leven van gedachten, emoties, handelingen en lijden, de uiterlijke en innerlijke wereld, zonneschijn en regenbuien. Maar naderhand leidt het tot diep in die verborgen ruimte waar de harmonie van de werkelijkheid achter deze hele verwarrende wereld verblijft. Dit deel van de weg komt langzamerhand in zicht naarmate emoties en gedachten hun ijzeren greep op ons beginnen te verliezen.
De plaats, waar de vlam van waarheid gelijkmatig brandt, bevindt zich ergens binnenin ons allen. Iedereen kan in zijn goede uren, wanneer de storm van het denken voor even is geluwd en er innerlijke stilte heerst, de warmte en het licht van die vlam voelen als een vreugdevol gevoel in zijn hart, en vandaar deze titel, de weg van het hart. Dit is een menselijke ervaring, niet zo zeldzaam als men zou denken, maar meestal wordt die in stilte en nederigheid met zich meegedragen omdat ze moeilijk te beschrijven is, behalve dan in poëzie en symboliek. Het is de mystieke ervaring van de eenheid van het leven, wanneer het menselijk bewustzijn samensmelt met het universum, zodat er slechts de éne werkelijkheid van heelheid bestaat. Dat is een ervaring van absolute waarheid en liefde, woordeloos begrijpen, harmonie en schoonheid. De weg van het hart begint wanneer men pijn in zijn hart voelt bij het leed van anderen. Door dit altruïstisch lijden wordt een begrip geboren dat liefde doet ontstaan. Bij het denken over het leven als één geheel, het in alles te voelen, er deel aan te hebben, het gewaar te zijn, het te begrijpen en lief te hebben en niet door te domineren of te willen bezitten, worden we met de essentie van het leven geconfronteerd.
Deze holistische visie ziet alle dingen als deel van één schitterend geheel, waar ieder naar zijn eigen aard zijn rol in speelt en waar niemand teveel is, zelfs niet de minste van onze menselijke of dierlijke broeders. Deze visie is geworteld in een onvoorwaardelijke liefde voor ieder mens en elk dier. Pijn moeten we zien als onze leraar in het leven. Het wijst op een gebrek aan harmonie, een gebrek aan evenwicht dat naar herstel zoekt. Pijn is niet hetzelfde als lijden.
Lijden is een toestand van het denkvermogen die voortkomt uit begoocheling en uit de mentale en emotionele behoefte om aan pijn te ontkomen. Als we de aard van pijn werkelijk zouden begrijpen, zou er geen lijden zijn. Begrip brengt verlichting.
De weg van het hart betekent dat je sensitief en vrij bent en dat je daardoor de dingen onbevreesd, zonder te willen ontkomen of zonder gehechtheid, kunt zien.
We zouden een onwrikbaar vertrouwen in het leven moeten hebben. We moeten leren om het moment te nemen zoals het komt, wat betekent dat we in het nu leren leven. De meesten van ons zitten veilig achter muren of achter ons eigen psychische bouwsel doordat we niet in staat zijn om de pijn van het leven onder ogen te zien. Deze muren die onze relatie tot anderen belemmeren moeten worden afgebroken om het hart te kunnen bereiken. Een eerste stap is oprechtheid - ten eerste ten opzichte van onszelf, onze visies, geloof, ideeën, herinneringen, gewoonten en het onderzoeken van uiterlijke tradities, want deze beïnvloeden onze relaties met anderen. Dit betekent dat je voor iedereen dezelfde bent, je de mensen zonder vooroordelen tegemoet komt, hen accepteert zoals ze zijn en niet zoals wij zouden willen dat ze zijn. Verder moeten we leren positief te denken maar tegelijkertijd alert en oplettend. Positieve twijfels - hoewel een beetje paradoxaal - houden een open denkvermogen in, zonder voor of tegen te zijn. Een negatieve twijfel is een blinde, gevestigde overtuiging en betekent stagnatie, het voor altijd de deur sluiten voor elk nieuw inzicht.
Op de weg van het hart is weinig ruimte voor gedachten, herinneringen, angsten of verlangens. Het is die onophoudelijke activiteit van het denken en het gevoel van een persoonlijk doel of verlangen dat het zicht op het ene licht van liefde versluiert. Omdat we teveel in beslag genomen worden door het lawaai van ideeën missen we het milde inzicht van het hart. De werktuigen om de betekenis van het leven te kunnen bevatten, de waarheid in alle dingen te benaderen, in contact te komen met de waarde van het leven, het doel achter alle dingen en gebeurtenissen, zijn, in het kort, begrip en liefde. Het is altijd hetzelfde, maar steeds nieuw en fris. Je ziet het in bloemen, in de lucht, in het kind, in het leed van de mensen, in alle verschillende dingen. Het is als het ene licht dat alles in zijn eigen uniekheid toont.
Wat er uit ons moet groeien is al als zaad in ons aanwezig. Groeien is zorgen dat het zaad zo goed mogelijk gedijt. Het is voor ons een natuurlijke zaak om als bloemen te groeien, maar de groei verloopt sneller en voorspoediger als we leren het onkruid te wieden uit de tuinen van onze ziel en onszelf te openen voor de zonneschijn van het begrijpen van wie we werkelijk zijn. Het leven op de weg van het hart is een leven van dienst. De enige waardevolle gave die we een ander kunnen schenken is onszelf, volledig en zonder reserve. Er zijn meesters die de wijdere visie bezitten en die de universele betekenis hebben ontdekt en dat inzicht nooit meer zijn kwijtgeraakt. Door middel van ons hart kunnen we ook in contact komen met de Grote Broederschap en dan wordt hun aanwezigheid een levende realiteit in ons dagelijks leven. Er zal een progressieve correctie in onze psyche plaatsvinden en dan stroomt het onbeschrijfelijke onze ziel binnen.

Einar Adalsteinsson

Uit: Theosofia, Augustus 1999.

----------------------------------

Het Belang van Goed Luisteren

(....)

N. Sri Ram
Elke theosofische conventie en bijna iedere bijeenkomst, die niet slechts in naam, maar in werkelijkheid aan theosofische doeleinden is gewijd, doet mij, en naar mijn overtuiging vele anderen met mij beseffen, dat een groot gedeelte van het belangrijkste werk van de Vereniging door middel van deze samenkomsten tot stand wordt gebracht, meer misschien dan wij wel denken. Ik geloof dat het de eenvoudige waarheid is dat ieder op z'n best is, wanneer hij in harmonie is met anderen; en deze harmonie ontstaat slechts doordat iedereen anders is dan de anderen; ze komt niet voort uit een halfhartige gelijkgerichtheid, maar welt op uit een krachttoename, een bezieling van onze zuivere aard en een samenbundeling van de inherente krachten om een enkel effect teweeg te brengen. Dat effect is in ons geval het uitstralen van de invloed van de ene alomvattende waarheid, waarvoor wij proberen ons open te stellen, als wij samenkomen, althans waarvoor wij behoorden dat te proberen. Hoe moeten wij dat doen? Natuurlijk door een vriendschappelijke gezindheid. Maar tegelijk met deze goede gezindheid, die als ze waarachtig is, ook diep gevoeld is, en niet een oppervlakkig vertoon, moet er toch ook een bepaalde belangstelling zijn en een zekere eerbied, die elke neiging tot pronken met eigen kennis of zich te doen gelden, de kop indrukt.

Waar Krishnamurti vaak in zijn toespraken op wijst, is dat wij er in ons contract, slechts dan bij winnen (dit zijn niet zijn eigen woorden) hetzij in ons privé-leven of in een bijeenkomst, als wij luisteren wat wij maar zelden doen, en dan ook nog maar met een half oor en met geringe aandacht. Wat ons er van weerhoudt aandachtig te luisteren is de stroom of zijn de meerdere stromen van onze gebruikelijke reacties en oordeelvellingen. Dat betekent niet dat wij eigenlijk geen oordeel hoorden te vellen, en evenmin dat wij maar alles moeten aanvaarden wat er gezegd wordt, in deze zin dat we alles kritiekloos moeten slikken. Maar als wij innerlijk onbuigzaam zijn en als wij de bewering of het probleem niet in ons opnemen, dan kunnen wij met geen mogelijkheid weten, waar het werkelijk om gaat, of waarom de persoon in kwestie dat zegt. Men moet passief zijn, d.w.z. sensitief en ontvankelijk, om te begrijpen en uit dat begrip zal de juiste handeling voortspruiten, indien dat begrip diep genoeg gaat en volledig is.

Een juiste visie, juiste gedachte of verbeeldingskracht, het juiste woord en de juiste handeling, dat zijn de vier voornaamste vereisten voor het edel achtvoudig pad van de Here Buddha. De juiste visie -- niet zoals de woorden uit de Pali-tekst in de regel worden geïnterpreteerd: het juiste geloof -- dat is toch zeker het allereerste vereiste. De dingen klaar en duidelijk te zien zoals ze zijn, betekent meteen ze juist begrijpen, terwijl daarentegen iets, dat slechts een interpretatie is er allicht een bevooroordeeld en onvolmaakt beeld van geeft. Om een dergelijk begrip te verkrijgen moet er die rust zijn, die altijd het kenmerk is van werkelijk respect, en daarnaast ook die aandachtige belangstelling, die nodig is om juist die ene bepaalde klank of stem uit een menigte geluiden te kiezen. Dat proces van het luisteren is de correlatie van dat begrip: de Stem van de Stilte. Als er een stem of een klank is, die opklinkt uit de natuurlijke stilte der dingen – men zegt dat elk ding in de Natuur zijn eigen intrinsieke innerlijke toon heeft -- dan is het slechts mogelijk deze te horen of in ons bewustzijn vast te leggen, als we er met gespannen aandacht naar luisteren, dat wil zeggen: vol belangstelling.
Deze houding om te luisteren of z'n belangstelling en aandacht te schenken juist om de mensen te begrijpen met hun uiteenlopende mentaliteit en problemen, komt maar heel weinig voor in deze tijd juist door zijn geprikkeld en al te werkzaam denkleven. Maar de nieuwe tijd, die dit nu moet gaan doen -- zoals velen van ons hopen en geloven -- moet in elk geval onder sommige mensen gekenmerkt worden door een nieuwe hoedanigheid of door een bewustzijnsniveau, waarin een beter begrip voor de dingen moet wezen. Voor zo'n bevattingsvermogen of begrip is het nodig om een open en evenwichtig verstand te hebben, en eveneens een oor, dat neigt tot luisteren, en niet een denken dat zo vervuld is van zijn eigen opwellingen dat het de dingen slechts kan beoordelen naar de maatstaf van zijn eigen vooropgezette denkbeelden.
Misschien zou er bij onze theosofische bijeenkomsten iets meer naar voren kunnen komen van die geest van willig luisteren, wat met zich mee brengt, dat men stil is en liever tracht te begrijpen dan dat men praat en opkomt voor zijn ideeën. Het is deze houding van belangstelling in anderen, een zekere eerbied voor hen en zekere vriendschappelijke gezindheid jegens hen, die een theosofische bijeenkomst zal stempelen tot een waarachtig en niet alleen maar tot een oppervlakkig, schijnbaar succes.
------------------------------------------


Broederschapslied.



Over de aarde klinkt een juichtoon
Zilvertrillend door de lucht,
Bruisend nu in brede klanken,
Dan weer zwevend als een zucht.
Ja, het klinkt in onze harten:
Wij willen zingen van Broederschap.

‘t Nederig bloempje op de heide
Spreekt in zustertaal tot ons:
Broederschap is ook de lering
Van de bijen blij gegons.
Ja, wij voelen ’t in ons harte:
Wij willen streven naar Broederschap.

Schoonheid leren ons de rotsen,
Zee en wolk en sterrenheir,
En die schoonheid leert ons liefde.
Liefde is de hoogste leer.
Ja, wij voelen in het harte:
Wij willen werken voor Broederschap.

Weldra, als in alle harten
Broederschap zal machtig slaan,
Breekt de Gouden Eeuw der Vrijheid
Voor de mensheid juichend aan.
Ja, die tijd zal spoedig komen:
Universele Broederschap.

***
Uit: “Lotusliedjes”
(Het Theosofische Genootschap)

--------------------------------------------------------------------------

zaterdag 11 juni 2011

FOLDER -Najaar 2011-

TVN-Studiecentrum Assen.
Folder opvragen: bellen 06 28479127
of e-mail; theosofie.assen@gmail.
---------------------

Er wordt in het Najaar 2011 verder gestudeerd in de Geheime Leer deel I.
-------------------------------

Studieochtenden De GEHEIME LEER deel I

Centrum Assen heeft zijn studieochtenden op de woensdagmorgen te Assen.
10.00-12.00 uur (inloop half 10)

De eerste bijeenkomst al op 14 september 2011 zijn.

Kijk voor de andere data in de rechterkolom naar de Agenda 2011 van homepage
-------------------------------------------------------

woensdag 25 mei 2011

Folder -NAJAAR 2011-






Studieochtenden (De Geheime Leer)

Woensdagochtend 14 september

Woensdagochtend 12 oktober

Woensdagochtend 16 november


Woensdagochtend 7 december (Lichtfeest)

Alle ochtenden zijn van 10.00-12.00 uur (inloop vanaf half 10).


Voor verdere informatie kan gebeld worden naar onderstaand telefoonnummer of zie site.

Entree Vrij. (Vrijwillige bijdrage)
Graag even aanmelden (0592-858622 of 06 2847 9127) i.v.m. koffie en thee en zitplaatse
n.
----------------------------------

woensdag 16 maart 2011

Kwartaal Brochure -nr.3- Voorjaar- 2011




-------------------------------------------------
Lentenachtevening
G. de Purucker


De Vier Heilige Jaargetijden: Blz. 23-37
Laten wij nu onze aandacht richten op de inwijdingscyclus van de lentenachtevening. De leer die hierop betrekking heeft is zowel wonderlijk als vreemd en is gebaseerd op de werkingen van Moeder Natuur zelf. Men moet bedenken dat, wanneer deze uitdrukking Moeder Natuur in haar esoterische betekenis wordt gebruikt, zij niet alleen het stoffelijk omhulsel van het ons omringende heelal omvat, waarvan wij het bestaan kennen door onze onvolmaakte zinnen, maar dat ze ook meer in het bijzonder de onmetelijke en inderdaad grenzeloze rijken van de ruimten der ruimte omvat. Deze vreemde en wonderlijk leer verklaart dat het grote inwijdingsavontuur dat de verheven initiant ten tijde van de Lentenachtevening onderneemt, een kopie is, een duplicaat, een herhaling in onze eigen kleine menselijke sfeer, van wat in feite met kosmische tussenpozen onder de goden plaatsvindt. De inwijdingen, die zelfs nu nog met min of meer ononderbroken regelmaat ten tijde van de lentenachtevening plaatsvinden, omvatten niet alleen het ondergaan van beproevingen en de uiteindelijke opstanding van de innerlijke god uit de persoonlijke mens en de opstijging van het waarnemend bewustzijn van de initiant naar de geestelijke rijken, althans voor enige tijd, maar tevens datgene wat men in de Westerse literatuur over dit onderwerp gewoonlijk noemt de nederdaling van de neofiet-initiant, hoe verheven zijn geestelijke formaat ook mag zijn, in de Onderwereld, in die zeer werkelijke maar voor ons volkomen onzichtbare gebieden van de ruimte, die bestaan in kosmische rijken die nog materiëler zijn dan onze grove sfeer van fysieke mâyâvi [illusoire]-substantie.

Het zou onjuist zijn te menen dat deze Onderwereld uitsluitend behoort tot wat in theosofische literatuur de Achtste Sfeer wordt genoemd, ofwel de Planeet van de Dood, hoewel de Achtste Sfeer inderdaad moet worden bezocht door het waarnemend bewustzijn dat dan rondtrekt.

Het beeld dat we nu van de inwijding van de Lentenachtevening hebben, is dat van een fase van de algemene inwijdingscyclus, welke fase enerzijds bestaat uit zware en ingrijpende beproevingen van geestelijke en intellectuele en psychische zowel als astrale aard, en die anderzijds ook de afdaling omvat in sferen, die nog nooit zijn bezocht in de gewone loop van hun ontwikkeling door de rondtrekkende monaden van gemiddelde menselijke wezens, nu deze monaden eenmaal zijn begonnen zich in het menselijk stadium te manifesteren.

Deze vreemde en mysterieuze leer die nu in het kort is geschetst, verklaart dat er bij deze heilige en plechtige gelegenheid op onze Aarde een herhaling plaatsvindt of een kopiëring van wat met zekere tussenpozen onder de goden gebeurt. Zoals op bepaalde tijden in de loop van de kosmische lotsvoltrekking een bepaalde godheid haar eigen stralende gebieden verlaat om “neer te dalen’ , of juister gezegd, om een deel van haar eigen goddelijke essentie over te brengen naar de wereld der mensen, met het doel de dolende mensheid bij te staan en te helpen, precies zo daalt ook de neofiet-initiant af, of brengt hij zijn waarnemend bewustzijn over naar de Onderwereld om te leren, en ook om de bewoners van deze sombere sferen te helpen. Wat de goden van hun verheven hoogten in dit verband doen om ons te helpen, doen deze grote mensen op overeenkomstige wijze in sferen lager dan de onze.

Als men diep nadenkt over deze diepzinnige leer en zich van haar ongewone en raadselachtige paradoxen bewust begint te worden, kan men zich terecht afvragen waarom een godheid ooit zou “nederdalen” of een deel van haar essentie zou projecteren in onze sfeer, die zij op haar evolutionaire reis lange aeonen geleden achter zich heeft gelaten. De verklaring ligt in andere leringen die de aard van ons komische zonnestelsel betreffen, gezien vanuit het geestelijk standpunt. Wij leren dat ook de goden zelf onder de heerschappij staan van het almachtige lot, dat zelfs zij in hun eigen verheven sferen karma maken en afdoen, en werken ondernemen en na afwikkeling beëindigen, die op de kosmische ruimten van verstrekkende invloed zijn, en dat een zeker deel van deze goddelijke activiteiten noodzakelijkerwijs de gebieden van de mens moet bereiken en sterk moet beïnvloeden.

Als de bestudeerder van het esotericisme de diepe filosofische inhoud begrijpt van de leringen omtrent de werkelijke betekenis van de triade van de Hindoese godheden, Brahmâ, Vishnu en Śiva genaamd, zal hij gaan begrijpen waarom deze zo juist besproken verbazingwekkende gebeurtenissen plaatsvinden. Zoals Brahmâ de ontvouwer en voortbrenger is, en zoals Vishnu de onderhouder en handhaver is, zo is Śiva, die de bijzondere beschermer is van de esoterici, de vernieuwer omdat hij de ontbinder is.

Wanneer men deze triade van godheden in het zonnestelsel beschouwt op de wijze, waarop de exoterische literaire werken van de Hindoes hen voorstellen, verliest men de werkelijke betekenis en de strekking van de esoterische leer omtrent hen volkomen uit het oog. De drie zijn inderdaad drie individuen en toch zijn zij één, juist zoals evolutie en involutie een tweetal vormen en toch in wezen één zijn, omdat niets wat innerlijk aanwezig is kan evolueren alvorens dat innerlijke daarin eerst is geïnvolueerd. Daarom kan er geen Brahmâ of ontvouwer of voortbrenger zijn, tenzij de vernieuwer of ontbinder in een vroegere kosmische periode de zaden van het heelal al heeft geïnvolueerd om later te worden geëvolueerd of voortgebracht.
Evenmin zou er een manvantara of onafgebroken stroom van kosmische leven en evolutie kunnen zijn zonder de voortdurende en onafgebroken invloed van de onderhouder, handhaver en instandhouder.

Welnu, deze drie geestelijk-goddelijke energieën in het zonnestelsel, die een duidelijk drietal vormen en toch in wezen één zijn, zijn in feite de hogere triade van het zevental, dat tot de tien beginselen van onze zonne-kosmos behoort, en die derhalve in hun verhevenheid bestaan en werken in wat voor ons volstrekte stilte en volslagen duisternis is, omdat zij de hogere drie zijn van het zevental werelden van leven-energie-bewustzijn van het zonnestelsel.

Van tijd tot tijd, en strikt bepaald door het karma van het zonnestelsel, ontstaat er in de boezem van Mahâ-Vishnu de impuls om een deel van zichzelf te manifesteren, welk deel een godheid is: en deze impuls of supergeestelijke drang kan nooit worden verloochend of buiten werking gesteld. Deze impuls heeft overigens een technische naam in onze esoterische leer. Hij wordt bĩja genoemd, wat “zaad” betekent, of misschien nog juister avatãra- bĩja – het kosmische zaad van de Avatãra’s.

De Avatãra’s verschijnen bij tussenpozen op Aarde, Wanneer de geestelijke energieën onder ons uitgeput raken en de krachten van de stof zich steeds hoger in onstuimige golven verheffen. Het is alsof er in de structuur van het zonnestelsel een geestelijke psycho-magnetische spanning optreedt, die een geestelijk-electrische ontlading van een spiritueel energie tot het gevolg heeft, ongeveer als de bliksem op aarde, en deze ontlading wordt gewoonlijk de “nederdaling” van de Avatãra genoemd, waardoor de stabiliteit en het evenwicht van de dingen wordt bewaard. Precies zo gaat het in onze wereld in het geval van deze grote mannen, deze verheven neofiet-initianten, die in het verloop van hun inwijding “nederdalen” in de Onderwereld om een geestelijk licht te brengen aan de wezens die zijn geketend in de duisternis van deze sombere sferen – sferen, die ons alleen rijken van duisternis toeschijnen omdat wij hoger zijn dan zij.

De gehele natuur is nauw verbonden, de draden van het levensweb zijn zo innig en ingewikkeld vervlochten, dat de gehele natuur als één reusachtig organisme moet worden beschouwd: en als er in enig deel van het kosmische lichaam een tekort is aan een bepaalde element-energie, dan ontstaat er een impuls of drang in andere delen, die deze ontbrekende element-energie in overvloed bezitten, naar de plaats waar ze ontbreekt en het gevolg is dat de ontbrekende element-energie naar de plaats van bestemming gaat of stroomt of wordt overgebracht, en dat de stabiliteit en het evenwicht van de kosmische structuur zich kan herstellen of handhaven.

De perioden van inwijding vinden niet zomaar, bij toeval plaats en worden evenmin louter beheerst door het verlangen of de wil van menselijk wezens, hoe groot, hoe verheven ook, maar vinden plaats in strikte overeenstemming met de werking van de geestelijke kosmische magnetismen van het heelal. Bijgevolg aanvaarden de verheven neofiet-initianten hun beproevingen en ondernemen zij hun reizen in de Onderwereld, omdat zij tijdelijk volkomen gehoorzame dienaren van de wet van het heelal zijn geworden en daarom nauwelijks anders kunnen handelen.


Uit wat is gezegd, wordt meteen duidelijk hoe verheven het hart van de natuur overal vol mededogen klopt; want wat wij mensen, met de zwakheid van onze taal, beschrijven in termen als het herstel van verstoord evenwicht, of het handhaven van de kosmische stabiliteit, is slechts een armzalige manier om uitdrukking te geven aan het feit van de automatische werking van het kosmische leven in het herstellen van de kosmische harmonieën, in het weer ordenen van de kosmische energieën, alles onder de leiding en controle van het onuitsprekelijk edele hart van leven-bewustzijn, dat onophoudelijk en zonder onderbreking of rust klopt, tot het einde van de zonnemanvantara.
Daarom zijn in het bijzonder de lentenachtevening en de Avatara’s, zowel in het menselijk denken als in de kosmische werkelijkheid, met elkaar verbonden. Onthoud dat er drie algemene gevallen of algemene voorbeelden zijn van nederdalingen of avatarische manifestaties van geestelijke energieën in het menselijk bestaan van een buitengewone motorische kracht. Het eerste is dat van de Avatara’s, voortgebracht onder invloed van het bija in Maha-Vishnu; het tweede is het geval van de Boeddha’s; en het derde is dat, wat zelden plaatsvindt onder menselijke wezens, die noch Avatara’s, noch Boeddha’s zijn. Bedenk dat de Avatara de nederdaling is van de invloed, of van een deel van een godheid door bemiddeling van het geleende tussendeel van het psychologische apparaat van een bodhisattva, om zich in het menselijk leven in een zuiver menselijk lichaam te manifesteren. De Boeddha’s belichamen hun eigen geestelijk-goddelijke invloeden, die in alle gevallen uit de innerlijke god van de Boeddha zelf voortkomen, en zij doen dat gedurende de gehele periode van hun werk in de wereld van de mens; en zij brengen deze geestelijke krachten tot uitdrukking voor weldadige doeleinden en in werken van onbeschrijfelijk verheven en verreikende aard.
De zeldzame gevallen van mensen, die noch Avatara’s, noch Boeddha’s zijn en die van tijd tot tijd geestelijk-goddelijke stralen belichamen of daarvan de woning worden, hebben betrekking op die ongewone mannen of vrouwen die, door een soort karma dat in hoge mate vrij is van verlammende en hinderlijke belemmeringen van de persoonlijkheid, in staat zijn om een straal door te laten van de hogere triade van zichzelf. Deze straal dringt door tot het brein en het emotionele apparaat van dergelijke mannen en vrouwen en doet deze ontvlammen met zijn heilig vuur.
Voorbeelden of bewijzen van deze ongewone menselijke wezens zijn die mannen en vrouwen, wier gehele bestaan uiting schijnt te geven aan een geestelijke en intellectuele kracht die de kracht van de gemiddelde mens verre overtreft, en toch zijn zij gewoon menselijke wezens. Het kunnen bijvoorbeeld grote en nobele dichters zijn met de visie van een ziener; het kunnen misschien ook grote en nobele kunstenaars zijn, filosofen, filantropen, of staatslieden; maar het zijn mensen, alleen mensen. Het zijn noch Avatara’s, enerzijds, noch Boeddha’s anderzijds en hun bestaan is in de verschillende wereldgodsdiensten zo bekend, dat zij met verschillende namen zijn aangeduid, zoals heilige mensen of heiligen of met andere soortgelijke benamingen.
Hoewel deze drie klassen die geestelijk-goddelijke stralen manifesteren – en toch onderling zo verschillen – de drie gevallen zijn, waarin het goddelijk-geestelijke zich in de menselijke sfeer manifesteert, moet men toch goed in het oog houden, dat de oorspronkelijke impuls of drang in al deze drie klassen is ontstaan in het mysterieuze bija, die van de dageraad tot de scherming van een kosmische manvantara in de boezem van Maha-Vishnu bestaat en werkzaam is.
Als laatste gedachte in dit verband moet men bedenken dat er eveneens Avatara’s zijn van Vishnu, de onderhouder van het zonneheelal; en het zijn deze Avatara’s van Maha-Siva, de solaire vernieuwer, die misschien de meest verstrekkende en wereldschokkende gevolgen in de sfeer van de mens teweegbrengen.
Het is de taak van sommige Avatara’s, hun karakteristiek of swabhava, al wat geestelijk, edel, goed, verheven en heilig is te beschermen en te steunen; terwijl het de taak van andere Avatara’s is te vernieuwen, een algehele verandering te bewerken, uit de schoot van het lot te voorschijn te brengen wat geboren staat te worden. Vandaar dat het werk van de Siva-invloed vaak en altijd uit domheid vernietiging werd genoemd. De diepe filosofie van het proces is noch door Westerse, noch door Oosterse geleerden begrepen; maar het is duidelijk dat er tijden zijn, door het wentelend rad van het leven voortgebracht, waarin het kwaad in het lotsverloop teniet moet worden gedaan, waarin structuren en werken, die hun tijd hebben overleefd, vanaf hun grondvesten moeten worden vernietigd, opdat een nieuwer bouwwerk en een grootsere en verhevener structuur, geestelijk zowel als materieel, kan worden opgetrokken.
Het is inderdaad een moeilijk onderwerp dat ik heb aangesneden en ik voel mij gedrongen een woord van waarschuwing te uiten, opdat men geen overhaaste conclusies trekt, in de veronderstelling dat de wonderlijke leer, die ik maar in het kort heb geschetst, in haar volle betekenis is begrepen. Bedenk dat het gehele zonneheelal één onmetelijk organisme is dat in al zijn uitgestrektheid van leven trilt en klopt, en dat wat men geest of stof noemt, slechts twee fasen of twee aspecten of twee gevolgen zijn van de onstuimige opmars van de kosmische leven-bewustzijn-substantie, die haar onbegrijpelijk verheven bestemming vervult.
Ons gehele zonnestelsel kan derhalve van twee gezichtspunten uit worden gezien; ten eerste als een kosmisch lichaam van bollen opgebouwd uit het weefsel van kosmisch bewustzijn; en vanuit het andere gezichtspunt kan het worden gezien als een verbazingwekkend en hoogst ingewikkeld vervlochten web van bollen, die op vele gebieden bestaan, maar alle onder de heerschappij staan en zich binnen de begrenzing bevinden van onze kosmische godheid. Daarom trilt elk atoom van leven en is het een belichaamd bewustzijnscentrum, dat wij een monade noemen, en het enige verschil tussen een atoom en een god, tussen de scharen van de duisternis en de scharen van het Licht, is er een van evolutionaire ontplooiing.
Laten wij tenslotte proberen iets te begrijpen van de betekenis van de ervaringen die zo vol van mysterie en gevaar zijn, en die door zekere mensen, verder ontwikkeld dan wij, worden ondergaan.
***







Krishnamurti blz 126-128 (boek: “Vrijheid van het bekende”)

Scheppend zijn
Slechts wanneer de geest leeg is, bestaat er een mogelijkheid tot schepping: ik bedoel hiermee echter niet deze oppervlakkige leegheid, welke de meesten van ons bezitten. De meesten van ons zijn oppervlakkig leeg en dat spreekt uit het verlangen naar verstrooiing. Wij willen beziggehouden worden, dus wenden we ons tot boeken, tot de radio, we haasten ons naar lezingen, naar autoriteiten; de geest is eeuwig en altijd bezig zich te vullen. Ik spreek niet over die leegheid, welke gedachteloosheid is. Integendeel, ik spreek over de leegheid, welke ontstaat door buitengewoon diepe aandacht, wanneer de geest zijn eeuwigen macht om illusies te scheppen inziet en daar bovenuit gaat.

Scheppende leegheid is niet mogelijk zolang er de denker is die wacht, waakt en waarneemt om ervaring op te doen, om zichzelf te versterken. Kan de geest ooit zonder symbolen zijn, zonder woorden met hun sensaties, zodat er niet is hij, die ervaart, of ervaringen opzamelt? Is het mogelijk voor de geest om alle redeneringen, ervaringen, bedrog, alle gezag volkomen opzij te zetten, zodat hij totaal ‘leeg’ is? Het spreekt vanzelf dat u niet in staat bent deze vraag te beantwoorden; het is een onmogelijk te beantwoorden vraag voor u, omdat u ’t niet weet, u hebt het nooit geprobeerd. Maar, indien ik u mag raden, luister ernaar, laat die vraag tot u komen, laat het zaad worden uitgeworpen; en, als u werkelijk ernaar luistert en als gij u niet verzet, zal het zaad vrucht dragen.

Alleen het nieuwe kan zich transformeren, niet het oude. Indien u het oude voorbeeld volgt, is elke verandering een gewijzigde voortzetting van het oude; er is niet nieuws bij, niets scheppends. Het scheppende kan slechts ontstaan, wanneer de geest zelf nieuw is; en de geest kan zichzelf alleen vernieuwen, wanneer hij in staat is al zijn eigen activiteiten te zien, niet alleen in de bovenste lagen, maar tot in de meest diepgaande. Wanneer de geest zijn eigen activiteiten ziet, gewaar is van eigen begeerten, verlangens, opwellingen en strevingen, de schepping van zijn eigen autoriteiten en van zijn angsten; wanneer hij in zichzelf de weerstand ziet, opgeroepen door gehoorzaamheid aan voorschriften en door beheersing, en door de hoop, welke geloven, idealen projecteert – wanneer de geest dit doorziet en gewaar is van dit ganse proces, kan hij dan al deze dingen opzij zetten en nieuw, scheppend – leeg zijn? U zult slechts dan ontdekken of dit al of niet mogelijk is, wanneer u experimenteert zonder er een mening over te hebben, zonder dat u wenst, die scheppende toestand te ervaren. Indien u haar wenst te ervaren, zult u dat ook; maar wat u ervaart is niet die scheppende leegheid, het is slechts een projectie van uw begeerte. Indien u begeert het nieuwe te ervaren, geeft ge u slechts over aan een illusie; doch, als u begint opmerkzaam te worden, gewaar te zijn van uw eigen activiteiten van dag tot dag, van ogenblik tot ogenblik, het gehele proces van uzelf als een spiegel gadeslaand, dán zult u -dieper en dieper erin doordringend-, komen tot de uiteindelijke vraag van deze leegheid waarin alleen het nieuwe kan zijn.

Waarheid, God, of hoe u het wilt noemen, is niet iets dat kan worden ervaren, want hij, die ervaart, is het resultaat van tijd, van herinnering, van het verleden; en zolang hij er is, die ervaart, kan werkelijkheid niet zijn. Er is slechts werkelijkheid, wanneer de geest volkomen vrij is van hem, die analyseert, van hem die ervaart en van het ervarene. Dan zult u het antwoord vinden, dan zult u zien, dat de ommekeer komt, zonder dat u erom vraagt en dat de toestand van scheppende leegheid niet iets is dat kan worden aangekweekt – zij is er, zij komt in ’t duister, zonder enige uitnodiging. Slechts in die toestand bestaat de mogelijkheid tot vernieuwing, tot nieuwheid, revolutie.


***

"Bestudeer grondig de wetten van de natuur,
en naarmate ge ze leert kennen,
moet ge uw even ermee in overeenstemming brengen,
steeds uw rede en uw verstand gebruikende.
Krishnamurti “Aan de Voeten van de Meester.”




De Boeddha spreekt
Onze Heer Boeddha heeft gezegd; dat wij iets, dat gezegd is, niet moeten geloven alleen omdat het gezegd is, noch overleveringen omdat zij uit de oudheid tot ons zijn gekomen, noch geruchten als zodanig, noch geschriften van wijzen omdat wijzen ze hebben geschreven, noch fantasieën waarvan wij kunnen vermoeden dat een Deva ze ons heeft ingegeven (dat wil zeggen in vermeende inspiratie), noch uit gevolgtrekkingen opgemaakt uit iets dat wij willekeurig hebben aangenomen, noch om iets dat ons bij analogie noodzakelijk schijnt, noch louter op gezag van onze leraars of meesters.
Doch wij moeten geloven wanneer de schrift, de leer of het gesprokene door onze eigen rede en bewustzijn bevestigd wordt. “Want dit”, zegt Hij tenslotte, “Leerde ik u niet opdat gij het zou geloven alleen omdat gij het hebt gehoord, maar opdat gij, wanneer gij er uit uw eigen bewustzijn aan gelooft, dienovereenkomstig en overvloedig zou handelen
: *

Blz. 444 (Ned.vert.)Geheime Leer, deel III.*Zie ook –hieronder- de KALAMA SUTRA van het Angoettaranikayo.

***
KALAMA SUTRA
The Buddha
Do not believe because wise men say so.
Do not believe just because it has always been that way.
Do not believe just because others may believe so.
Examine and Experience yourself!

-----------------




Met mevrouw Blavatsky naar de Vesuvius


J. J. de Kler

Deel 2 – Een onrustige nacht
De zeelucht voerde een geur van verre olijfbomen naar het schip. Helena keerde zich af van de plek waar de zon net was ondergegaan. Daar, heel in de verte, achter de bergen van Peloponesos, in het verre Italië moest zich ongeveer het aloude Cumae bevinden. In die richting was de lucht nog roze gekleurd. Zich omkerende zag zij de rotsen van de meest nabije eilanden in dezelfde tint oplichten. Het werd kil en ze wilde naar haar hut gaan op het achterdek. Plotseling zag ze de railing naast haar glimmen door een flakkerend schijnsel dat niet van de zonsondergang afkomstig kon zijn. Achter haar was een vlam zichtbaar geworden die langs de voorste mast omhooglekte en door de wind naar de lijzijde werd afgebogen… Toch begon ze al duidelijk een brandlucht te ruiken. Meteen hoorde ze het geluid van vele voeten en de kreet ‘brand!’.
Een onbeschrijfelijk pandemonium volgde. Een hand greep haar ruw beet en voor ze het besefte was zij in één van de beide boten op het achterdek geduwd, die in ijltempo te water werd gelaten. In het vallende duister kon ze niet precies onderscheiden met hoevelen ze in de sloep zaten, het leek ongeveer een man of twaalf. ‘Waarom die haast?’, protesteerde Helena. ‘Er zijn misschien nog anderen die we kunnen oppikken!’, want de bemanningsleden in de sloep hadden zich met kracht aan de riemen gezet. ‘Geen denken aan!’ ‘Weg moeten we, zo gauw mogelijk!’ De brand is vlakbij de kruidopslagplaats!’, antwoordde één van de mannen. Helena kon haar ogen niet afhouden van het kleine stoomschip Eumonia, waarin ze die morgen nog in alle rust van Piraeus was vertrokken met bestemming Egypte. De vlammen grepen daar steeds meer om zich heen. Dan was er een witte vuurbol, die leek weg te schrompelen naar een zwart punt, dat enorme afmetingen begon aan te nemen. Een dreun, die nog bleef nazinderen en die haar een felle pijn in de trommelvliezen gaf, werd onmiddellijk gevolgd door een luchtstoot en de misselijk makende lucht van kruitdamp… Even later kwam er een regen van brokstukken op hun sloep neerdalen.

H. P. B. wierp de dekens van zich af en ging rechtop in bed zitten. Het was weer het oude liedje. Een nachtmerrie, veroorzaakt door een traumatische ervaring nu zo’n veertien jaar geleden in de Golf van Nauplia, toen ze op weg was naar Egypte. Dergelijke oude herinneringen, daterende uit de tijd van vóór haar inwijding in Tibet kon zelfs zij maar moeilijk van zich afzetten. Zij luisterde: daar was alweer een explosie! Waarschijnlijk speelde de Vesuvius weer eens op.

Of het was een zomeronweer. Niets om zich zorgen over te maken. Ze draaide de lamp naast haar bed wat hoger, rolde een sigaret en keek, rokende, met voldoening naar de stapel manuscripten waaraan zij de vorige dag de laatste hand gelegd had.





De verdwenen documenten
De laatste maanden had zij stug doorgewerkt aan haar autobiografie, zoals die zich afspeelde in India, een boeiend verslag, dat zich als een spannend reisverhaal laat lezen, ondanks de lijvige omvang van bijna 750 pagina´s. Met de titel vanuit de grotten en oerwouden van Hindostan zou het zeker een goed verkoopbaar boek worden, overdacht zij. Morgen moest de laatste aflevering op de post. En zo gebeurde het ook, zij was die tijd niet alleen geweest in het kille hotel Vesuvio in El Greco. Franz Hartmann had afscheid van haar genomen, zodra hij geconstateerd had dat zij goed en wel onder de pannen was. Franz was nu natuurlijk al lang en breed bij zijn familie in Duitsland. Maar haar bediende Babaji en Mary Flinn waren nog steeds bij haar.

De volgende ochtend riep ze onmiddellijk Mary bij zich en gaf uitvoerig instructies om het manuscript zorgvuldig in te pakken en het laatste hoofdstuk, zoals gebruikelijk te sturen naar haar uitgever in Rusland. Mary repte zich naar haar kamer met alle documenten om pakmateriaal bijeen te zoeken.
Daarna zorgde zij voor het inpakken en adresseren. Babaji zou daarna voor de verzending op het postkantoor in Napels zorgen. Wat ging er verkeerd?

Het pak is blijkbaar nooit aangekomen. Hàd Mary het niet goed geadresseerd? Helena vond dat ze maar leeghoofdig was. Het enige waarmee men haar belangstelling kon opwekken was een gesprek over de laatste mode. Maar daarvoor was ze nu eenmaal een jong meisje. Wat kon men anders van haar verwachten?

Had Babaji, de India’se bediende, het niet goed op de post afgeleverd? Of had iemand op het postkantoor ermee gesjoemeld? Was er misschien zelfs opzet in het spel? Na de publicatie van haar clandestiene bezoek aan Tibet in Isis Ontsluierd, had de Geheime Dienst in India haar nooit vergeven, dat ze deze dienst te slim af geweest was en hen voor schut gezet had. Meer dan ooit had bij het Foreign Office de vaste overtuiging postgevat dat mevr. Blavatsky niet anders dan een gewiekste Russische spion was, die op alle manieren moest worden tegengewerkt en in ieder geval in het oog gehouden. Helena begreep dat heel goed. Ze was al helemaal gewend geraakt aan het idee dat agenten van de contraspionage haar doen en laten in de gaten hielden. Het deerde haar weinig. Het meest beducht was zij nog voor infiltratie van de Theosophical Society door onbetrouwbare elementen uit die sferen. Haar tegenwapen daarvoor was de ‘Inner Circle’. Dat er ook nu wellicht een geheim agent in de buurt zou kunnen zijn, die moeite nam om zorgvuldig de gangen na te gaan van iemand die aan reumatiek leed, vond ze alleen maar komisch. Zo’n agent zou natuurlijk er wel achter zijn gekomen dat ze het grootste deel van haar dagen doorbracht met schrijven. Ze realiseerde zich echter niet, dat hij dat zou kunnen opvatten als het schrijven van een rapport aan haar opdrachtgevers. Zodra hij had vastgesteld dat het geadresseerd was aan een instantie in Rusland, was er alle aanleiding om het rapport te onderscheppen en geruisloos te laten verdwijnen.
Er zou immers een boodschap in code vervat kunnen zijn in elk ogenschijnlijk onschuldig manuscript. Was dat hetgeen gebeurd was?

In die tijd was alles mogelijk. Het vervoer ging lang niet altijd per trein. Wilde men naar Genua, waar al spoorlijnen begonnen naar Noord, Oost en West, dan kon men het beste de boot nemen, anders was men veroordeeld tot de postkoets, die men trouwens ook aantrof in Zwitserland, waar ze gelukkig wel betrouwbaar waren. Hoe dan ook, het laatste hoofdstuk van ‘Vanuit de grotten en jungles van Hindostan’ is, ondanks uitgebreide nasporingen, nimmer meer boven water gekomen.

Gelukkig verkeerde Helena over deze ongelukkige afloop in zalige onwetendheid. Ze was opgelucht, want een belangrijk werk was achter de rug. De lente was uiteindelijk toch warm geweest zodat haar reumatiek een stuk beter was. Het was nu bijna augustus. Plotseling voelde zij zich weer energiek worden. De oude zin om verder te reizen kwam weer boven. Nu het werk gedaan was en de resultaten op de post, zag ze eigenlijk geen noodzaak om hier verder te blijven rondhangen. Ook bij Babaji en vooral bij Mary Flinn had ze trouwens al eerder duidelijk tekenen van ongedurigheid opgemerkt. Zelf vond zij trouwens dat nu de tijd gekomen was om zichzelf weer eens een beetje te verwennen. De volgende dag ging het gezelschap op weg naar Rome, waar kamers geboekt werden in het Hotel Anglo-Americain.

Een comfortabel hotel in RomeHet was een hotel 1e klasse met vele kamers, gelegen aan de Via Frattina 128. Deze loopt van de Via del Corso, waar vroeger in carnavalstijd paardenrennen werden gehouden, langs de 1,5 km lange hoofdstraat van Rome dus, naar de even beroemde Piazza di Spagna. Twee straten verder naar het Noorden vindt men de Via Condotti. Daar, op nummer 86 is het vermaarde ‘Caffe Greco’, waar men bijna altijd bekende persoonlijkheden kan aantreffen, die er beschouwelijk hun drankjes slurpen; en zo vond Helena om die een of andere reden toch ook hier weer ‘El Greco’ in de buurt… Pal tegenover de ingang van de Via Condotti kijkt men op naar de monumentale trap die langs gezellige kraampjes omhoog voert naar de S. Trinità ai Monti.



Een beter verblijf in Rome had men zich moeilijker kunnen denken! Ook voor de metgezellen van mevr. Blavatsky moet het hier een hemel geleken hebben na het eenzame en woeste Torre des Greco. Alles werkte nu mee. Het weer liet zich van de beste kant zien. Dikwijls moet Helena, al of niet met parasol gewapend, langzaam en waardig over het Corso zijn voortgeschreden.

Welke rol speelde het corso in de T.V.?
Wat voor geheimzinnigs zit er eigenlijk voor Theosofen in dit Corso? Want op ditzelfde Corso, waar zoëven mevrouw Blavatsky voortging, onbekommerd genietend van het heerlijke klimaat en een dolce far niente, heeft immers later de ontmoeting plaats tussen Charles Leadbeater en de Graaf van St. Germain. Leadbeater beschrijft dit aldus in zijn boek De Meesters en het Pad: ‘Ik ontmoette Hem onder heel gewone omstandigheden (zonder enige afspraak en net alsof het toeval was) terwijl Hij het Corso in Rome af kwam wandelen, gekleed zoals elk ander ‘Italiaans Heer’. Hij nam mij mee naar de Tuinen van de Pinciana heuvel, waar wij voor meer dan een uur zaten te praten over de vereniging en haar werk; of misschien behoorde ik te zeggen dat Hij sprak en ik luisterde, ofschoon ik antwoordde wanneer Hij mij vragen stelde.’
Dat was in 1901. De Graaf van St. Germain en Leadbeater zijn dus waarschijnlijk vanaf het Corso de eerder genoemde trap opgegaan naar de S.Trinità, om daarna de lommerrijke eikenlaan te volgen die omhoog voert naar de pincio. Hier vond men doorgaans een bonte menigte die verpozing zocht temidden van groen en bloemen.

Stellig zullen beide heren vanaf een bank het uitzicht bewonderd hebben over Rome, met in de verte de koepel van de St. Pieter. Het is zeker curieus dat drie zo prominente persoonlijkheden uit de wereld van de theosofie, dezelfde wijk in Rome hadden uitverkoren. Wat Leadbeater betreft: hij was nu eenmaal een geestelijke, die ook later een eigen kerk stichtte: The Liberal Catholic Church; en de Graaf had zelfs het predikaat ‘St’ voor de naam, zodat ook bij hem het niet zo verwonderlijk was om hem in Rome aan te treffen. Als diplomaat was hij dikwijls actief. Best mogelijk dat hij in de Vaticaanse wereld probeerde een of andere zaak in goede banen te leiden door op de juiste plaats een zekere druk uit te oefenen.

Dat hij in Italië verbleef was op zichzelf niet zo vreemd want er zijn berichten, dat hij in 1867 in Milaan een bijeenkomst van de Groot Loge bijwoonde.


Maar mevr. Blavatsky? In Isis Ontsluierd en in De Geheime Leer zijn uitspraken te vinden waaruit blijkt dat ze niet zó erg vleiend dacht over het Rooms katholieke geloof. Vanwaar dan haar verblijf in Rome, zult u vragen.


Het antwoord is tweeledig. In de eerste plaats:
Rome heeft twee aangezichten. Er is geen stad ter wereld waar zoveel bewaard gebleven is van het verre verleden, naast de overblijfselen van de meer recente geschiedenis nà Christus.
Zo kan men binnen de stadskern nog altijd vinden:
Het Pantheon, met een speciale verbinding met de astrale wereld, gewijd aan Mars en Venus, maar ook aan alle andere goden van het oude Pantheon; de tempel van Mithras onder de kerk van San Clemente; de opmerkelijke Pyramide van Caius Cestus enz. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat de eigenlijke stadskern in wezen ‘Heidens’ is en blijft.

In de tweede plaats:Vrijmetselarij in Rome? Ja!
Leadbeater vertelt in een van zijn boeken, hoe de Vrijmetselarij reeds lang geleden naar Rome werd overgebracht door soldaten van de legers van Vespasianus en Titus. Het ging toen onderdeel vormen van z.g. ‘Romeinse collegia’.
Deze gaven de leer en het ritueel weer door aan de Comancini en andere geheime organisaties.
Maar dat is allemaal lang geleden zult u zeggen. Door de pausen is dat natuurlijk al lang uitgeroeid, want het is overbekend dat die niet zoveel zagen in de vrijmetselarij, omdat ze daarin een concurrent zagen voor de kerk. Naarmate de mensen meer leerden om voor zichzelf te denken, werden dit soort organisaties voor hen immers steeds gevaarlijker.
Of bleven er misschien toch hier en daar van die organisaties over? Je weet het tenslotte maar nooit met die geheime secten. Bovendien bestond er reeds lang een organisatie zoals de Ridders van Malta, die in Rome officieel geaccepteerd werden, die goede betrekkingen onderhielden met b.v. de Engelse vrijmetselaars. Dit blijkt daaruit, dat Ridders van Malta reductie kregen bij de Schotse ‘Old Lodge’ in stirling, welke reductie gelijk was aan die voor ‘Super Exellent Masons’. Dat was in 1745. In 1798 werden de Orde van Malta verdreven door Napoleon, waarna ze zich vestigde in Rome.
Nog in 1834 werd een nieuw statuut van die Orde goedgekeurd door de heilige Stoel, waarbij de Souvereine orde van Malta als een Souvereine Staat werd beschouwd, met het recht om diplomaten aan te stellen en ridderorden te verlenen. Het hoofdkwartier van de Orde werd in Rome gevestigd in een aristocratische buurt, in het Pallazzo di Malta. Waar precies? Waar anders dan in de Via Condotti, in het voorgaande reeds genoemd, de straat dus, die uitkomt op het Corso en die vlak bij de straat lag waar mevr. Blavatsky haar hotel had gereserveerd. Het blijkt dus dat drie ons bekende vrijmetselaars:
1. Mevr. Blavatsky (houdster van een diploma van ‘Ancient and primitive rite of Masonry’,
2. C. W. Leadbeater (die zelfs op de omslag van zijn boeken liet drukken ‘33’ om aan te geven dat hij vrijmetselaar was),
3. De Graaf van St. Germain (volgens Leadbeater is deze ‘het Hoofd van alle ware Vrijmetselaren over de gehele wereld’), alle drie de voorkeur gaven aan de omgeving van de Via Condotti, m.a.w. aan de nabijheid van een Hoofdkwartier dat sympathiek stond tegenover de vrijmetselarij. Dit werpt natuurlijk een speciaal licht op alles. Had men behoefte aan contact met dit Centrum?

Wat mevr. Blavatsky betreft: haar diploma vereist nog enige toelichting. Het werd haar verleend in nov. 1877, op grond van haar grote verdiensten en haar grote kennis van alle zaken de vrijmetselarij betreffende.’
De rang die haar werd toegekend was die van: ‘Gekroonde Prinses van de 12’. Men zou het kunnen beschouwen als een titel ‘Honoris Causa’. In het certificaat wordt zij vermeld als: ‘The illuminated enlightened brother H. P. Blavatsky’.
Hieruit blijkt nog eens dat zij in feite was opgenomen in een Loge die eigenlijk alleen voor mannen bestemd was, maar die voor haar een hoge uitzondering maakte. In de loop der eeuwen is dit misschien driemaal voorgekomen. Het kwam ook wel voor dat men een koning van een land deze hoge eer waardig keurde. Dit gebeurde altijd als een blijk van bijzondere waardering. Toch waren aan het diploma inderdaad alle rechten verbonden die ook golden voor de in een Loge voortdurend werkzame leden.

Nu kunnen wij ons gaan afvragen, wat voor reden HPB gehad zou kunnen hebben om in het jaar 1885 contact te maken met de Orde van Malta.


Was er een Malta-Connectier?
Als wij daarnaar willen speuren, kunnen wij meteen gaan naar het allereerste begin van de Theosophical Society. Nauwelijks was deze Society gesticht, of een zekere baron Von Palm werd lid, om vrijwel meteen daarop gekozen te worden tot bestuurslid in het z.g. ‘Council’. Dat was in Maart 1876. Deze baron was geboren in Augsburg, in Beieren en hij had het recht om o.a. de titels te voeren van: Groot Commandeur van het Kruis van de Souvereine Orde van het Heilige Graf, benevens: Ridder van Sint Jan van Malta.
In de tweede plaats kunnen wij ons afvragen, of de reeds genoemde Graaf van St. Germain niet eveneens een relatie met Malta had. Mevr. Blavatsky liet zich altijd met grote waardering over hem uit. Aan het voorgaande kunnen wij nog toevoegen, dat blijkbaar Dr. Annie Besant ergens schijnt te hebben verklaard dat ook zij St. Germain zou hebben ontmoet.

Misschien zouden wij moeten zeggen: ‘een Graaf van St. Germain’, want wij kunnen niet uitsluiten dat er onder de zes geslachten St. Germain die er alleen al in Frankrijk bestaan, er één is geweest die achtereenvolgens een ‘dienstdoende’ graaf van St. Germain leverde. Van de Graaf van St. Germain wordt bericht, dat hij in 1749 benoemd werd tot ‘Groot Hospitaliet van Malta’. Eerder, n.l. in 1737, werd hij benoemd tot Gezant van Malta.

Ook Graaf Cagliostro bezocht Malta. Van hem wordt o.m. bericht dat hij samenwerkte (ofschoon de samenwerking niet altijd even vlot ging), met St. Germain, wat o.m. zou zijn gebleken doordat zij dezelfde loge gebruikten in Ermenonville, even ten Noorden van Parijs. Dat zou zijn geweest net even voor de Franse revolutie.


Was Cagliostro de onechte zoon van de Maltezer ridder?
Toen Cagliostro Malta bezocht, was daar als Grootmeester aan het bewind Zijne Hoogheid Emanuel Pinto de Fonseca, Prins van Malta, meestal meer familiair aangeduid met ‘Pinto’.
De verstandhouding tussen Cagliostro en Pinto was bijzonder hartelijk wat eigenlijk vreemd was, want Pinto was nu niet direct een voorstander van de Vrijmetselarij, om het zacht uit te drukken, vooral niet omdat Pinto van paus Urbanus VIII de titel van Eminentie had gekregen. Pinto kon op zijn vingers natellen dat Cagliostro de Vrijmetselarij, die op Malta al bestond vanaf 1730, verder zou promoten, met zijn eigen speciale, Egyptische ritueel, vooral natuurlijk onder de Maltezer Ridders.
Wat nog vreemder was: Cagliostro had Pinto verteld dat hij, speciaal voor hem, een tonicum zou brouwen, zodat de Groot Meester tot in lengte van dagen gezond zou kunnen blijven.
Zo’n tonicum, dat we tegenwoordig heel gewoon vinden, en bij de drogist plegen in te slaan tegen ‘voorjaarsmoeheid’ enz., heette vroeger geheimzinnig een ‘Levenselixer’. Dat Pinto braaf en argeloos het drankje van Cagliostro slikte, geeft te denken. Vooral in die tijd draaide men zijn hand er niet voor om, ongewenste lieden met behulp van vergif uit de weg te ruimen… Het was overduidelijk dan Pinto een absoluut vertrouwen in Cagliostro stelde. Er gingen dan ook geruchten, dat Cagliostro een onwettige zoon van Pinto zou zijn. Maar het verslag van Goethe dan, in zijn ‘Italienische Reise’? Die beschreef uitvoerig hoe hij de ‘ouders’ van Cagliostro op Sicilië, de familie Balsamo, een bezoek had gebracht. Maar waren dat zijn ouders? Of gewoon zijn pleegouders? Waarschijnlijk toch het laatste. Sicilië en Malta zijn tenslotte zo dichtbij elkaar, dat je het contact zelfs per roeiboot zou kunnen onderhouden. En Cagliostro ging meermalen naar Malta.

Uit het voorgaande kunnen wij drie dingen concluderen:
1: Het drankje van Cagliostro was inderdaad goed, want Pinto bleef actief tot hij een eind in de negentig was, zeer behoorlijk voor die tijd, vooral als men nagaat dat hij zware tegenstand te verduren kreeg in zijn laatste jaren.

2: Cagliostro was dus hoogstwaarschijnlijk wel degelijk van adellijke afkomst en verwant aan een oud Portugees geslacht. Goethe vergiste zich dus, toen hij dacht, dat Cagliostro uit een zeer eenvoudig Siciliaanse familie stamde.

3: Malta was, ook dank zij hem, geworden tot een centrum van Vrijmetselarij en andere, meestal geheime, occulte organisaties.



***

( wordt vervolgd)


---------------------------------------------------

Wat is de Mens


In het hart weeft het voelen.
In het hoofd straalt het denken
In de leden werkt het willen.
Wevend in ’t stralen,
werkend in ’t weven,
stralend in ’t werken,
dat is de mens.


Rudolf Steiner
-------------------------------------------------